Website ds. Hans van Dalen

PREDIKANT TE NIJVERDAL

Dopen doet hopen
Preek voor zondag 17 maart 2024
Het Centrum te Nijverdal
Schriftlezing: Jeremia 32:1-15 en 42-44; Johannes 12:20-25

Bediening van de doop aan Bouke

 

‘Want Ik zal hun lot ten goede keren. Spreekt de HEER’ (Jeremia 32:44b)


‘Wat heb je toch, Peter. Wat is er aan de hand? Waarom schreeuw je zo?’. Het is midden in de nacht. Peter en zijn vrouw Marie liggen te slapen. Wat heet: ze zijn wakker geschrokken. Marie is wakker geschrokken van Peter. Peter ligt – badend in het zweet – naast haar. Hij slaat om zich heen. Hij schreeuwt het uit. Langzaam ontwaakt hij uit zijn nachtmerrie. ‘Rustig! Rustig maar!’. Marie probeert hem te kalmeren. Dit is ze niet gewend. Peter slaapt altijd als een roos. Tot ’s morgens vroeg. Maar nu dus niet. Juist nu niet. Dat snapt Marie helemaal niet. Peter en Marie zijn namelijk kort geleden opa en oma geworden. Hun dochter en schoonzoon hebben een baby gekregen. Een meisje. Ze heet Sofia. Alles gaat goed met moeder en kind. Je kunt wel begrijpen dat Peter en Marie de koning te rijk zijn. Dolgelukkig dat ze dit mogen meemaken. Diep dankbaar ook. Ze weten, dat kinderen ontvangen, en dus ook kleinkinderen, niet vanzelfsprekend is. Het wordt je gegeven. Ze zien het als een Godsgeschenk.

Maar vannacht heeft Peter onverwacht die droom gehad. Een angstaanjagende nachtmerrie. Hij droomde dat hij op de muur stond van een oude antieke stad. Hij staat er alleen met dat kind in zijn armen. Die baby. Zijn kleindochtertje, Sofia. Vanaf die dikke muur kijkt hij naar beneden en tuurt hij de omgeving af. Plotseling hoort hij getier en gevloek. Wapengekletter. Soldaten met zwaarden en knotsen. Ruiters op paarden. Boogschutters met pijlen en bogen – ze stormen op de stad af. Er vliegt van alles door de lucht. Overal lawaai, rook, vuur. Van onderaf klimmen de soldaten met ladders de muren op. Niemand houdt ze tegen. En Peter staat daar maar – alleen. Aan de grond genageld. Met dat kind in zijn armen geklemd. Dat kwetsbare mensje… Peter schreeuwt het uit – en schrikt wakker.
‘Rustig! Rustig maar!’, klinkt het naast hem. Hortend en stotend vertelt Peter aan zijn vrouw wat hij gedroomd heeft. Als hij klaar is, zucht hij. ‘Marie, het was maar een droom. En de meeste dromen zijn bedrog. Gelukkig maar. En toch… Diep van binnen knaagt er iets. Heel diep verscholen in mij leeft de angst, de zorg voor de toekomst van dat kleine meisje, ons kleinkind. Wat moet er van haar worden? De wereld om haar heen lijkt vaak op die ommuurde stad uit mijn droom. We worden aangevallen van alle kanten. Door duistere machten. Zoveel gevaren die ons bedreigen. Klimaatverandering, zeespiegelstijging. Oorlog in het Midden-Oosten en tussen Rusland en Oekraïne. Vluchtelingen. Hongersnoden. Natuurrampen. En dan al die invloed van sociale media. Influencers, fakenews, kunstmatige intelligentie. Hoe moet dat met dat kleine meisje gaan, als ze groter wordt? Als ze straks volwassen is? Zal ze in vrede en veiligheid kunnen opgroeien? Zal ze stevig genoeg in haar schoenen staan te midden van allerlei verleidingen? Zal ze zich geborgen weten? Er is zoveel angstaanjagends, wat op haar afkomt!

De profeet Jeremia zit vast in een belegerde stad. Jeruzalems muren zijn omsingeld door de Babyloniërs. Je kunt er niet in of uit. Vanaf de stadmuur kun je de vijandelijke legers zien liggen. Van tijd tot tijd doen ze een poging om die muren te bestormen. Maar ze hebben tijd. De bewoners van Jeruzalem zitten als ratten in de val. Jeruzalem zit klem. Jeremia zit dubbel klem. Hij is gevangen gezet in opdracht van koning Sedekia. Hij wordt vastgehouden in ‘het kwartier van de wacht’. In een cel van het politiebureau, zouden wij zeggen. Hij zit er omdat hij zijn mond niet kon houden. Met zijn woorden verstoort hij de openbare orde. Hem moet de mond gesnoerd moet worden. Gevangen in een gevangen stad.
Het beleg van Jeruzalem zal in totaal zo’n anderhalf jaar duren. Uiteindelijk wordt de stad ingenomen en verwoest. De Babylonische ballingschap begint. Vele jaren daarna blijft Jeruzalem een puinhoop. Maar zover is het nog niet. Jeremia zit nu nog vast in zijn politiecel. En vanuit die cel gaat hij zaken doen. Dat moet het praatje van de dag zijn geweest in Jeruzalem. Stel je voor: een gedetineerde gaat in onroerend goed.

‘Zeg, hoor eens even! Weet jij het laatste nieuwtje al over 
‘Jeremia? Je bedoelt die profeet? Die godsdienstfanaat? Die man die zegt dat hij namens God spreekt?
Die zit toch in de gevangenis?’
‘Zeker zit hij daar. Maar hij heeft nog genoeg bewegingsvrijheid. Koning Sedekia durft hem niet te hard aan te pakken. Jeremia kan bijvoorbeeld gewoon bezoek ontvangen. Maar ondertussen begint hij aardig dol te draaien tussen die vier muren. Hij is wel erg dom bezig. Hij heeft namelijk een stuk land gekocht’
‘Een stuk land? Wat is daar zo gek aan?’
‘Het is een stuk land niet ver buiten Jeruzalem. Bij het dorpje Anatot op de weg richting Jericho’.
‘Maar dat is toch bezet gebied? Daar zitten toch de Babyloniërs?’
‘Ja zeker is dat bezet gebied. De Babyloniërs hebben de hele streek strak onder controle’.
‘En daar heeft die Jeremia een stuk land gekocht? In bezet gebied? Laat me niet lachen. Dat meen je niet!’.
‘En of ik het meen! Ik ben er zelf bij geweest toen de deal werd gesloten. Ik was één van de getuigen. Vorige week kwam zijn neef bij hem op bezoek. Chanamel heet die man. Chanamel zat blijkbaar in geldnood’.

‘Ja, wie niet? De voedselprijzen rijzen de pan uit. Veel te veel monden, veel te weinig aanvoer. Maar wat wilde die Chanamel van Jeremia?’.
‘Jeremia is dus familie van die Chanamel. Ze zijn elkaars neven. Ze komen allebei uit dat dorpje Anatot. Dus Chanamel zegt tegen Jeremia: ‘Wil jij een stuk land, een akker van mij kopen? Je helpt mij aan geld en dan blijft het land in onze familie. Van je familie moet je het hebben, niet waar?’
‘Wauw, goeie mop, zeg! Die Chanamel durft! Daar trap je toch niet in? Een waardeloos stuk grond in bezet gebied! Wil je zeggen dat Jeremia daarvoor betaald heeft? En hoeveel dan wel?’
‘Zeventien sjekels aan zilver. Ongeveer 200 gram zilver’
‘Hmmm, redelijke prijs – Maar niet voor een kat in een zak! Jeremia kan het geld beter meteen over de balk smijten’.
‘Maar Jeremia heeft ons nog wel verteld waarom hij heeft toegehapt’.
‘Vertel! Laat me raden: Dat heeft zeker met zijn geloof te maken. Heeft hij weer een boodschap van God ontvangen?’
‘Ja zeker, God heeft hem verteld, dat ooit stad en land weer vrij zullen zijn. Eens zal er weer vrij gehandeld kunnen worden. Er zullen akkers verkocht en gekocht worden. Dat heeft God hem beloofd’.
‘Ja, ja, daar kunnen wij op wachten, zeker?’
‘Het zal lang duren, gelooft Jeremia. Daarom heeft hij het officiële koopcontract in een pot gestopt, zodat het bewaard blijft voor het nageslacht. Die pot met dat contract van die aankoop is voor hem een teken van hoop. Eens komt de dag, aldus Jeremia, dan zal de HEER ons lot ten goede keren. Dan wordt hoop tot werkelijkheid’.


Broeders en zusters, ook wij leven van de hoop. Zonder hoop kunnen wij niet leven. Hoop geeft vertrouwen in de toekomst. Met vertrouwen kun je aan de slag. Hoop doet handelen. Eén van de dingen die het geloof in God ons geeft is hoop. Geen hoop op economisch gewin. Geen verwachting van een gespreid bedje. Geen garantie voor een leven zonder zorgen. Jezus vergelijkt het leven met een graankorrel. Die moet in de aarde om vrucht te kunnen dragen. Zo zal Jezus Zelf eerst sterven en dan opstaan. En wij met Hem. Leven, echt leven, komt er pas door de dood heen. Ook wij mogen – als een graankorrel - sterven om op te staan.

Het water van de doop vertelt ons dat wij door het water heen gered worden. Zo is de doop een teken van hoop. De hoop die God ons geeft is. Zijn belofte. Samengevat in die Naam: ‘HEER’ – dat betekent ‘Ik ben die Ik ben en Ik zal er zijn’. Wat we dus hopen is: dat Hij er zal zijn. Met ons alle dagen. Dat geeft ons hoop. En hoop doet leven.
Als ‘oma’ Marie de woorden van ‘opa’ Peter heeft beluisterd, zegt ze tegen hem: ‘Weet je, Peter, je droom klopt niet. Jij stond op die muur met dat kind in je armen? Maar nee, jij bent het niet. Wij kunnen hen niet beschermen – als grootouders, zelfs niet als ouders. We zijn niet bestand tegen alles wat op ons afkomt. Wij hoeven dat ook niet. Onze kleintjes zijn in Gods handen. Dat belijden we, als we hen laten dopen. We vertrouwen hen toe aan de hemelse Vader. Zijn belofte voor hen is: ‘Ik zal er zijn’. Zonder de HERE God is er voor ons geen toekomst. Met Hem is de toekomst zeker en eindeloos goed.